Tussen 2008 en 2018 groeide het aandeel dat Nederlanders uitgeven aan eerste levensbehoeften van 29 procent naar ruim 32 procent. Bij eerste levensbehoeften verwijst het CBS naar zaken als huisvesting en voeding.
Volgens het statistiekbureau nam het aandeel sterker toe dan in andere West-Europese landen. Het CBS schrijft dat dit met name te verklaren is door de stijgende huren in Nederland.
In de tien jaar die het CBS erop nasloeg, ging een steeds groter deel van individuele uitgaven naar huisvesting. In 2008 ging 12,8 procent van de uitgaven van Nederlanders naar huisvesting, in 2018 was dat gegroeid naar 15,4 procent.
Tegenover de toename van het aandeel van primaire levensbehoeften staat de afname van het aandeel van niet-essentiële producten. In de tien jaar daalden de niet-primaire uitgaven volgens het statistiekbureau met een kleine 5 procent.
Tijdens de kredietcrisis daalde dit aandeel volgens het CBS al, omdat mensen in tijden van crisis eerder bezuinigen op deze producten dan op primaire levensbehoeften. Na 2013 trok de economie weer aan en begonnen Nederlanders meer te consumeren. Het aandeel van huisvesting en voeding zakte echter niet terug naar het niveau van voor de kredietcrisis.
Vooral het aandeel van financiële en zakelijke diensten en vervoersmiddelen was lager dan in 2008. Het aandeel van vervoersmiddelen nam af, omdat er na 2013 steeds minder auto’s zijn verkocht. Dit is volgens het CBS te verklaren doordat personenauto’s steeds langer meegaan en door de opkomst van private lease.