Herstel pensioenfondsen gaat erg langzaam.
De tijd om de zogeheten dekkingsgraad op orde te krijgen, begint intussen te dringen. Mogelijk zullen sommige grote fondsen later nog een verlaging van de pensioenen moeten doorvoeren.
Het blijft nog steeds zorgelijk als het gaat om de kans op onvoorwaardelijke korting in 2020. De graadmeter die aangeeft in hoeverre het fonds aan zijn verplichtingen kan voldoen, moet van toezichthouder DNB eind 2019 iets boven de 104 procent liggen. Afgelopen kwartaal ging de dekkingsgraad van PMT 101,5 naar 101,8 procent.
Ook PME, het andere metaalfonds, ging maar een fractie vooruit. Daar steeg de dekkingsgraad van 100,3 naar 100,4 procent.
PFZW
Bij zorgfonds PFZW zit het wat betreft het tijdpad iets anders. De dekkingsgraad bedraagt nu 101,4 procent. PFZW heeft nog tot eind 2020, dus 2,5 jaar, om op het benodigde niveau te komen.
ABP, het grootste pensioenfonds, heeft zijn minimaal vereiste buffer wel al bijna gevuld. Voor elke 100 euro die ABP aan pensioen uitkeert, is er 104,10 euro in kas. De dekkingsgraad ligt nu dus op 104,1 procent en dat moet minimaal 104,2 procent worden.
Van de grote fondsen staat alleen BpfBOUW er al een tijdje goed voor. De graadmeter ligt nu op ruim 118 procent. Bij het fonds voor de bouwsector werd begin dit jaar ook al een bescheiden pensioenverhoging doorgevoerd.
Het grote probleem waar de fondsen mee kampen, is de lage rente in Europa. Daardoor komen hun verplichtingen in de berekeningen relatief hoger uit.
Zolang de Europese Centrale Bank (ECB) niet begint met het verhogen van de rentetarieven, zijn de fondsen voor herstel voornamelijk aangewezen op hun beleggingen. Dat laatste is vanwege bijvoorbeeld de opgelopen handelsspanningen best een lastige opgave.
In Den Haag wordt door de sociale partners al een tijd gewerkt aan een grootscheepse hervorming van het pensioenstelsel. Maar dat proces wil niet echt vlotten.
De pensioenfondsen hopen dat de hervormingen ertoe leiden dat fondsen minder afhankelijk worden van de rentestand.